Wat betekent de nieuwe solidariteitsbijdrage op meerwaarden voor uw onderneming?

Met de vorming van de Arizona-regering is er eindelijk meer duidelijkheid over de fiscale hervormingen die reeds eerder circuleerden. Op fiscaal vlak is de invoering van de zogenaamde ‘solidariteitsbijdrage’ wellicht het punt dat al het meeste stof deed opwaaien.

In België zijn meerwaarden op aandelen in principe vrijgesteld van belasting wanneer deze worden gerealiseerd binnen het kader van normaal beheer van privévermogen. Met de aangekondigde solidariteitsbijdrage wil men hier nu een mouw aan passen.

Ondanks een vrij beknopte passage in het Regeerakkoord trachten we hieronder alvast enkele gemaakte assumpties, eventuele gevolgen en onduidelijkheden omtrent deze maatregel toe te lichten. Met zekerheid staat vast dat nog grondig denk- en precisiewerk vereist zal zijn opdat de maatregel op ordentelijke wijze kan worden geïmplementeerd om zo diverse uitwerkings- en toepassingsvraagstukken het hoofd te kunnen bieden.

1. Inhoud van de solidariteitsbijdrage

Het regeerakkoord voorziet in een algemene solidariteitsbijdrage van 10% op gerealiseerde meerwaarden op financiële activa, inclusief crypto-activa, in de personenbelasting.

Deze belasting is enkel van toepassing op meerwaarden die ontstaan ná de inwerkingtreding van de maatregel. Historische meerwaarden blijven in principe vrijgesteld. Dit impliceert dat een zogenoemde ‘step-up’ wordt toegepast op de waarde van de activa op de datum waarop de wet in werking treedt.

Voorbeeld:

Persoon X kocht in 2012 de aandelen van een lokaal bedrijf gespecialiseerd in zonnepanelen voor € 50.000. In 2027 wenst hij deze aandelen te verkopen aan de Belgische energiereus Y voor € 1.000.000.

Indien de wet in werking treedt op 1 januari 2026, wordt de referentiewaarde op die datum vastgesteld.

Stel dat de aandelen op dat moment € 900.000 waard zijn, dan bedraagt de belastbare meerwaarde in 2027 €100.000 in plaats van € 950.000 (i.v.m. de oorspronkelijke aanschaffingswaarde).

Een eventueel gerealiseerde meerwaarde wordt niet resoluut en onmiddellijk belast. Het regeerakkoord voorziet ook reeds enkele vrijstellingen in bepaalde situaties.

Als keerzijde van de medaille wordt voorzien in een aftrekbaarheid van minderwaarden van deze categorie van inkomsten, binnen het jaar, zonder overdraagbaarheid.

2. Vrijstellingen

Vooreerst voorziet het Regeerakkoord in een voetvrijstelling van €10.000. Deze vrijstelling is ingegeven om de eerder kleinere beleggers te ontzien.

Daarnaast geldt een vrijstelling tot € 1.000.000 voor meerwaarden op deelnemingen van minstens 20%, ongeacht of deze beursgenoteerd zijn. Dit vormt een significante verhoging ten opzichte van eerdere voorstellen waarbij een drempel van 5% werd gehanteerd.

De belastbare basis wordt vervolgens progressief belast:

  • Meerwaarden tussen EUR 1 miljoen en EUR 2,5 miljoen: 1,25%
  • Meerwaarden tussen EUR 2,5 miljoen en EUR 5 miljoen: 2,5%
  • Meerwaarden tussen EUR 5 miljoen en EUR 10 miljoen: 5%
  • Meerwaarden boven EUR 10 miljoen: 10%

Voorbeeld:

Persoon X, eigenaar van 100% van de aandelen van het zonnepanelenbedrijf, heeft een aanmerkelijk belang (> 20%) en komt daardoor in aanmerking voor de vrijstelling. Aangezien de gerealiseerde meerwaarde € 100.000 bedraagt, blijft deze onder de drempel van € 1.000.000 en is geen solidariteitsbijdrage verschuldigd.

De regeling voorziet in een vrijstelling voor deelnemingen van minstens 20%, maar biedt verder nog geen duidelijkheid over de behandeling van kleinere participaties. Dit is met name relevant voor structuren waarin meerdere familieleden minderheidsaandelen aanhouden of in de gevallen dat de aandelen ‘verwateren’ door het toetreden van investeerders (bv. scale-ups en start-ups)

Voorbeeld:

Indien persoon X zijn aandelen niet verkoopt aan energiereus Y, maar Y wel een kapitaalverhoging doorvoert waardoor de participatie van persoon X daalt tot 19%, bestaat onzekerheid over de fiscale behandeling.

Voorbeeld:

Persoon X en Persoon Z bezitten respectievelijk 19% en 20% van de aandelen van een bedrijf. Beiden verkopen hun aandelen en ontvangen respectievelijk een meerwaarde van € 1.900.000 en € 2.000.000.

Het fiscaal verschil is dan frappant:

Persoon X komt niet in aanmerking voor de vrijstelling (aandeel < 20%) en is onderworpen aan de meerwaardebelasting van 10% op de integrale meerwaarde, wat resulteert in een belasting van € 190.000.

Persoon Z geniet wél van de vrijstelling én het progressief tarief. De eerste € 1.000.000 is volledig vrijgesteld, terwijl over het resterende € 1.000.000 slechts 1,25% belasting verschuldigd is, wat neerkomt op € 12.500.

In de optiek van het streven naar én het waarborgen van de continuïteit van bedrijven en het ondernemerschap lijkt een vrijstellingsmaatregel voor de minderheidsaandeelhouders dan ook onafwendbaar. Het integraal belasten van meerwaarden op minderheidsparticipaties zou allerminst rechtvaardig zijn en bovendien sterk indruisen tegen het voornaamste fundament van deze maatregel, namelijk dat de sterkste schouders een eerlijke bijdrage leveren.

3. Onzekerheden en bijkomende aandachtspunten

a. Historische waarde

Het akkoord vermeldt dat de ‘historische meerwaarden’ zijn vrijgesteld. Er bestaan echter nog veel vragen over de betekenis en toepassing van deze bepaling. Het is dan ook nog onduidelijk hoe, wanneer en op welke wijze deze waarde precies zal worden berekend en hoe de belastingplichtige hier zekerheid kan over bekomen.

Een vergelijkbare vraag kan ook worden gesteld over de waardering van de aandelen bij de invoering van de maatregel (referentiedatum), oftewel het moment waarop de zogenaamde step-up plaatsvindt.

Ook in het omgekeerde geval, waarbij de aandelen op de referentiedatum al in waarde gedaald zijn, wordt vervolgens elke latere stijging alsnog beschouwd als een belastbare meerwaarde?

Voorbeeld

Persoon X koopt in 2012 aandelen van een beursgenoteerd bedrijf tegen een prijs van € 1.000 per aandeel. De koers daalt vervolgens aanzienlijk, en in 2020 bedraagt de waarde per aandeel nog slechts € 400. Nadien herstelt de koers zich gedeeltelijk, waardoor de aandelen op 1 januari 2026 – het referentiepunt – een waarde van € 800 per stuk hebben. Wanneer persoon X in 2027 besluit zijn aandelen te verkopen voor € 900 per aandeel, lijkt er ten opzichte van de referentiedatum sprake te zijn van een (belaste?) meerwaarde. In werkelijkheid lijdt persoon X echter nog steeds verlies ten opzichte van zijn initiële investering.

Zoals bovenstaand voorbeeld aantoont zou een en waarde vastpinnen op een bepaalde datum, namelijk de referentiedatum, tot onbillijke situaties kunnen leiden.

b. Samenloop met bestaande meerwaardebelastingen

Het is ook nog onduidelijk hoe deze nieuwe heffing zich verhoudt tot bestaande belastingen op meerwaarden, zoals:

  • De belasting van 33% bij abnormale verrichtingen in privévermogen.
  • De belasting van 16,5% bij verkoop van een deelneming van 25% of meer aan een rechtspersoon buiten de EER.

c. Behandeling van inbreng in holdings

Het is nog onzeker of de solidariteitsbijdrage van toepassing is op inbrengen in holdings en of een tijdelijke vrijstelling mogelijk is. Sinds 2017 is het niet langer mogelijk om fiscaal volstort kapitaal te creëren bij een dergelijke inbreng, wat reeds leidt tot een extra belastingdruk bij latere uitkeringen.

d. 20%-grens

Daarnaast houden aandeelhouders de participatiegrens van 20% best nu al nauwlettend in het oog. Een verkoop van aandelen waardoor de participatie onder deze drempel zakt, zou immers aanleiding geven tot een nefaste belastingheffing bij een latere verkoop van de resterende aandelen.

4. Impact op familiale ondernemingen

De solidariteitsbijdrage vormt dus een bijkomende factor die aan de reeds complexe oefening bij de overdracht van een familiale vennootschap zal worden toegevoegd.

Een eventueel gevolg van deze maatregel is dat in bepaalde gevallen het ertoe zal leiden dat een schenking of vererving van de aandelen van familiale onderneming de voorkeur zal genieten. Onder bepaalde voorwaarden kan in Vlaanderen de aandelen van een familiale onderneming immers worden geschonken worden aan 0% of 3%, of vererfd worden tegen 3% of 7%.

Tegelijkertijd staat het vast dat ook het (regionale) gunstregime voor familiale bedrijven onder druk staat, wat de onzekerheid alleen maar vergroot.

Aangezien ook dat regime reeds onder vuur ligt, is het van cruciaal belang dat er geen dubbele fiscale lasten ontstaan, zowel bij overdracht via schenking als bij verkoop. We kruisen de vingers dat de regionale en federale overheden hun fiscale violen afstemmen. Zo niet, dreigt een teloorgang voor de familiale onderneming. Een coherente en doordachte afstemming tussen de verschillende belastingniveaus is dan ook geen luxe, maar een noodzaak.

5. Conclusie

Met de tekst van het regeerakkoord weten we alvast dat het vizier onmiskenbaar gericht staat op de belasting van meerwaarden op aandelen en dat de grootorde van deze heffing is vastgelegd. De invoering van de solidariteitsbijdrage is zonder twijfel een ingrijpende fiscale hervorming die ondernemers, beleggers en familiale vennootschappen rechtstreeks raakt.

Toch moet worden opgemerkt dat de tekst op heden te beperkt is om reeds te voorspellen hoe de maatregel in de praktijk zal worden geïmplementeerd, toegepast en wat de effectieve impact zal zijn.

Wat daarentegen wel vaststaat, is dat fiscale planning belangrijker wordt dan ooit.

18 februari 2025

Peter Meeuwssen en Brecht Cnockaert, advocaten Moore Law

Moore

Terug naar het overzicht

Opvolgersscan

Als eigenaar/bedrijfsleider van je familiebedrijf heb je wellicht het liefst dat één of meerdere kinderen op een bepaald moment het roer overnemen.

Maar hoe bepaal je als ouders objectief of je kinderen hiervoor aangewezen zijn? Patrick De Schutter ontwierp hiervoor de Opvolgersscan.

Een niet-familiale CEO: zes aandachtspunten

Samenwerken met een niet-familiale CEO loopt niet steeds van een leien dakje.

Jozef Lievens stipt 6 factoren aan die het aantrekken van en de samenwerking met een externe CEO kunnen maken of kraken.

Meer weten?

Vier soorten governance in het familiebedrijf

Er wordt vaak beweerd dat governance in familiebedrijven complexer is dan in niet-familiebedrijven. Dat is ongetwijfeld juist. De oorzaak hiervoor is te vinden in het feit dat een familiebedrijf bestaat uit een aantal componenten die elk een aparte soort governance vereisen.

Volgens Jozef Lievens zijn er vier soorten governance vereist :

  • ownership governance
  • business governance
  • family governance
  • wealth governance
Lees meer

Raad van bestuur of raad van advies

Veel familiale ondernemers stellen zich de vraag of ze beter met een echte raad van bestuur of met een raad van advies van start gaan. Volgens Sofie Lerut hebben beide pistes zekere voordelen, maar er zijn belangrijke verschillen.

Lees meer